Deventer

Peulgewassen voor de moestuin

Als je begint met moestuinieren, is het wel zo leuk dat het lukt. Daarom is hierna een overzicht opgenomen van meerdere peulgewassen. Het is geen uitputtende lijst. We zijn benieuwd naar jouw ervaring met het kweken van peulgewassen. Verder zijn er vaak ook opgekweekte plantjes verkrijgbaar die je in kweekbakken en/of de volle grond kunt zetten. Dat is duurder maar je hebt je moestuin dan wel eerder aangekleed. Bovendien kun je in verhouding eerder oogsten.

De ontwikkeling van rassen en soorten staat niet stil. Daarom is er bewust voor gekozen om terughoudend te zijn met het noemen van rassen. Elke hovenier die zich heeft toegelegd op moestuinieren zal je op weg kunnen helpen.

 

 

Onderaan deze lijst kunt u de foto's bekijken van de verschillende soorten (in alfabetische volgorde).

Als u op een foto klikt kunt u deze vergroten.

 

----------

Bonen (algemeen)

Bonen zijn één van de meest onmisbare groenten uit de moestuin. Ze houden van warmte (warme grond en een zonnige standplaats). De tijd dat je ze in ons land kan telen, is vrij kort. Als je goed zaait, kan je ze tussen juni en oktober eten. Bonen groeien op de meeste soorten grond, maar ze houden niet van zure grond. Op zure grond is bekalking noodzakelijk. Je kunt een indeling maken naar hoogte of een indeling naar soort boon.

Indeling naar hoogte

  • Lage bonen. Deze worden 35-50 centimeter hoog. Ze worden ook wel struikbonen maar vaker nog stambonen genoemd. Ze groeien snel, je kan ze redelijk snel oogsten en je kunt ze om die reden wat vroeger oogsten en ook nog wat later zaaien dan stokbonen. Er zijn stamsperziebonen, stamsnijbonen en droogbonen (die wel vroeg gezaaid moeten worden!). Doordat ze zo dicht bij de grond groeien, bloeien en vruchten zet, kunnen in een natte zomer de bonen plat regenen. Daardoor komen ze op de grond komen te liggen en krijgen ze last van ziekten/rot door al het vocht.
  • Hoge bonen. Deze worden ook wel staak-, klim- maar vooral stokbonen genoemd. Hoge bonen klimmen niet echt maar slingeren zich rond een stok tot wel 250 cm omhoog. Er zijn stoksperziebonen en stoksnijbonen. De opbrengst per vierkante meter ligt een stuk hoger dan die van lage bonen doordat de plant omhoog groeit en dus in de hoogte boontjes maakt. De plant kan makkelijker opdrogen na een regenbui. Na de eerste start hoef je niet meer te bukken en kan je rechtop plukken. Je moet wel op tijd zaaien. De eerste oogst valt iets later en je kan niet zo lang doorzaaien als lage bonen.

Indeling naar soort

Hieronder is een lijstje opgenomen met een indeling naar soort. Deze soorten zelf staan afzonderlijk beschreven. Er zijn grofweg drie soorten:

  • Droogbonen
  • Snijbonen
  • Sperziebonen

Rassen

Er bestaan ontzettend veel bonenrassen. Onder de verschillende boonsoorten zijn meerdere rassen die zich goed lenen voor je moestuin opgenomen. De belangrijkste zaken waar je op kan letten bij je keuze:

  • Rassen met of zonder draad. Sommige (vaak oudere) rassen hebben over de gehele lengte van de peul een taaie draad die bij het koken niet zacht wordt
  • Vroege of late rassen. Stambonen zijn bijna altijd vroeger dan stokbonen. Kies stokbonen voor zomerteelt. Stambonen kunnen naast zomerteelt ook nog wat vroeger en wat later gezaaid worden
  • Enkele of dubbele rassen. Zowel bij de stam- als bij stokbonen komen enkele en dubbele soorten voor. Enkele rassen hebben een vrij platte vorm waarbij de eventuele zaden goed zichtbaar zijn. De dubbele rassen hebben juist een vlezige, ronde peul.
  • Peullengte. De lange rechte dunne rassen zijn erg mooi. Er is geen verschil in smaak. Er zijn boontjes die slechts 10-12 centimeter lang worden, maar ook boontjes die de 20-24 centimeter halen (maar dat zijn dan wel bijna altijd stokbonen).
  • Hoogte van het gewas. Er lage (stam-) bonen en hoge (stok-) bonen. Kies wat je zelf prettig vindt om te telen, en kijk daarbij natuurlijk dan ook waar en wanneer je ze wilt telen.

----------

Bonen (droogbonen)

De droogboon is het buitenbeentje van de bonen. Van deze soorten laat je aan de planten de bonen helemaal drogen. Als de peulen dor, droog en bruin zijn, kun je de boontjes binnenin oogsten. De peul wordt niet gegeten. Ze zijn er in verschillende kleuren en vormen; zwart, bruin, beige, wit, geel, paars, rood, enz., met of zonder tekening (de Yin & Yang-boon die half zwart en half wit is, is erg mooi). De standplaats en de grondsoort is voor alle bonensoorten hetzelfde. Zie hiervoor onder "Bonen". De meeste droogbonen zijn nogal bewerkelijk qua teelt. Wel is het zeer de moeite waard om bruine bonen zelf te telen. Deze zijn erg lekker. Enkele soorten droogbonen:

  • Bruine bonen
  • Flageolets
  • Kievitsbonen
  • Kidneybonen
  • Limabonen
  • Witte boontjes

----------

Bonen (snijbonen)

Snijbonen eet je vers. Ze hebben grote lange vlezige peulen (soms wel tot 30 cm lang en ze zijn wat plat van vorm). Er zijn naast de meest bekende en meest geteelde stoksnijbonen ook stamsnijbonen. Deze zijn qua aantal beschikbare rassen duidelijk in de minderheid. De kwaliteit van stamsnijbonen is prima, maar de opbrengst is wat minder. Omdat de stamsnijboon zo lang is, hangen de peulen vaak op de grond, of vallen de planten om door de zwaarte van de bonen. Op zich niet erg maar soms veroorzaakt dat toch rotting. Op zandgrond gaat dat ongetwijfeld een stuk beter. De standplaats en de grondsoort is voor alle bonensoorten hetzelfde. Zie hiervoor onder "Bonen".

----------

Bonen (sperziebonen)

Sperziebonen worden ook wel prinsessenbonen en slabonen genoemd. Ze zijn verkrijgbaar in stam- en stokvariëteiten. Ze worden vaak jong geplukt en in zijn geheel of gebroken gegeten.

Onderverdeling verdeling van sperziebonen

Je kunt sperziebonen in een aantal soorten onderverdelen. De standplaats en de grondsoort is voor alle soorten bonen hetzelfde. Ik noem de volgende soorten:

  • Boterboon (ook wel wasboon genoemd, zacht gele sperziebonen met een zachtere smaak.)
  • "Gewone" sperzieboon
  • Chinese boon
  • Naaldboon
  • Pronkboon
  • Spekboon

----------

Chinese bonen

Deze lijken wel wat op het Franse naaldboontje maar de dunne rechte boontjes zijn korter, tot 14 centimeter. De planten zijn wat kleiner en je kunt er heel veel van plukken maar niet vaak en/of lang. De hele oogst valt in ongeveer twee tot vier keer plukken, de zaden zijn wit en klein.

----------

"Gewone" sperziebonen

Wat minder dun, vleziger (maar dat maakt het niet minder lekker, ook al is het anders). Sommige soorten kunnen al snel een wit boontje in de peul ontwikkelen. Ook daarvoor zijn liefhebbers. Naast de donkergroene boon zijn er ook donkerpaarse rassen (die overigens donkergroen afkoken). Prima oogst, over een langere periode. De bloei is wit, en ook de zaden zijn wit.

----------

Naaldbonen

Franse bonen, heel dun en recht van vorm, tot 20 centimeter lang. Heel bekend als de Franse Haricot Vert. Ze maakt vaak veel blad, de bloei is wit of lilapaars, de peulen groen of groen-paars gestreept, en er kan meerdere keren geplukt worden. De zaden zijn zwart, bruin, beige of gevlekt.

----------

Pronkbonen

Ze zijn niet te vergelijken met snijbonen (in het voordeel van de snijboon). Toch zijn er mensen die ze heel graag telen/eten. Pluk ze dan wel jong want dan zijn ze nog lekker. Als je ze later plukt, worden ze hard en taai. Ze zijn vooral geliefd omdat ze beter bestand zijn tegen slecht weer en tegen ziekten. Daarom kun je ze ook iets eerder zaaien dan andere bonen. Ze zijn erg mooi. Ze hebben grotere bloemen en er zijn witte, rode en zelfs ook roze variëteiten. De bloemen zijn ook nog eens eetbaar en hebben een zachte bonensmaak met wat zoetig nectar. Er zijn stokpronkbonen en in een kleinere hoeveelheid rassen stampronkbonen.

----------

Spekbonen

Deze bonen doen aan vroeger tijden denken: de smaak van die dikke ronde, zachte bonen waar al een witte boon in zit. Ze lijken qua grootte bijna meer op snijbonen maar dan rond van vorm. Je kunt ze niet zo kort koken als de dunne boontjes, want de witte boon moet wel gaar zijn. Er zijn mensen die er bij zweren. Je moet ze op zijn minst een keer zaaien, om te weten hoe je ouders of grootouders bonen aten. Nostalgie, maar toch ook weer langzaam in de mode aan het komen.

----------

Erwten en peulen

Peulen en erwten kunnen goed tegen een koel klimaat en verdragen vorst. Ze doen het prima op gemiddelde grond: niet te droog, te nat, te warm, te koud. Zelfs op zware grond lukt het. Ze houden van een zonnige standplaats. Pas op met plukken: de erwten en peulen zitten nogal stevig vast aan de stengels die vrij gemakkelijk breken.

Peulen en doperwten behoren tot dezelfde plant. Er zijn soorten die speciaal voor de peul worden gekweekt. Ook zijn er soorten die speciaal voor de doperwt worden gekweekt. Er is ook nog een tussenvorm: de "sugarsnaps". Deze hebben een streepje voor. Ze zijn buitengewoon lekker.

Er zijn hoge en lage soorten voor zowel de doperwten, peulen als sugarsnaps. De lagere soorten hebben officieel geen steun nodig maar ze groeien wel slungelachtig. De lage soorten heten "stam". De hoge soorten heten "rijs". Rijssoorten hebben een aantal voordelen:

  • De totale opbrengst is wat hoger
  • Je wint er ruimte mee
  • Je plukt ze makkelijker
  • Ze drogen sneller na een regenbui

----------

Kapucijners

Kapucijners zie je nog maar heel weinig in de winkels. En daar zijn ze erg duur. Als je ze dopt, houd je nog geen derde deel van het gewicht over om te eten. Hij lijkt een beetje op een kruising tussen een tuinboon (zonder dat bittere en weeïge) en een doperwt (maar dan minder zoet), ook qua formaat (kleiner dan een tuinboon, groter dan een doperwt). Het is een echte delicatesse. Alleen daarom al is het erg leuk om ze te telen. Het is niet echt moeilijk. Omdat je kapucijners vroeg oogst (soms, bij vroege teelt, zelfs al net in juni), kan je nog gemakkelijk wat anders telen na kapucijners. Bijvoorbeeld late koolsoorten, andijvie, sla, maar ook bietjes.

De kapucijner is een echte lenteplant die beter groeit in het frisse voorjaar dan in de warme zomer. De kapucijner kan prima wat vorst verdragen. Maar als het stevig gaat vriezen (vijf graden vorst of meer) dan kun je de planten beter afdekken om vorstschade te voorkomen. Kapucijners doen het prima op kleigrond, maar zou het ook op zandgrond moeten doen. Ze staan graag op een plekje in de zon, vooral omdat ze vroeg in de lente geteeld worden en dus wel koude, regen en soms zelfs nog wat sneeuw moeten kunnen verdragen. Als het wat langer droog is, denk er dan aan ze water te geven.

Er zijn twee soorten kapucijners: lage kapucijners ("stam" genoemd) en hoge klimmende kapucijners ("rijs" genoemd). Beiden prima van kwaliteit. De hoge kapucijnerplanten leveren misschien iets meer opbrengst maar je hebt er wel een klimsteun/gaas voor nodig.

Kapucijners zitten altijd erg vast. Je hebt twee handen nodig: één hand om de plant vast te houden en één om de peul van de plant af te trekken, zodat je de plant niet beschadigt. Onderschat het "doppen" van de kapucijners niet. Het is best veel werk en je krijgt er echt donkerpaarse handen van, tenzij jet keukenhandschoenen gebruikt. Als je geen handschoenen gebruikt, weet dan wel dat je meerdere dagen paarse vingers hebt.

Eet kapucijners dezelfde dag. Dan zijn ze het lekkerst omdat de suikers nog niet zijn omgezet in zetmeel. Als je ze niet gelijk kunt eten kan je ze ook nog wel een dag of twee op een donkere plaats laten staan. Dop ze wel op het laatste moment. Kapucijners kun je gedopt en rauw (zonder te blancheren) invriezen.

----------

Tuinbonen

Tuinbonen groeien op alle soorten grond. Ze hebben niet zo veel voeding nodig, maar wel iets meer dan de andere peulsoorten. Ze kunnen luisgevoelig zijn. Om luis tegen te gaan, kan je dille tussen de tuinbonen zaaien. Ook het toppen van de plant als deze een hoogte van ca. één meter heeft, maakt het voor luis minder aantrekkelijk. Door vroeg te zaaien kun je zwarte bonenluis mogelijk voorblijven. Verder valt er aan zwarte bonenluis niet veel te doen. Er zijn bruinkokende en blankblijvende rassen. De bruinkokende rassen bezitten de bittere weeïge tuinbonensmaak (die volgens veel mensen de enige echte tuinbonensmaak heeft). Deze rassen hebben de bekende wit met zwarte bloemen. De blankblijvende rassen missen het wrange en smaken milder. Als je ook de jongste tuinboontjes nog te bitter vindt, probeer dan eens kapucijners. Vers lijken deze bonen op een kruising tussen een erwt en een tuinboon.

Er zijn mensen die echte liefhebbers zijn van tuinbonen. Maar weer anderen vinden ze niet te eten. Het is een iets bitter smakende groente. Jong geoogst zijn de tuinbonen het lekkerst. Een delicatesse is de "dubbelgedopte tuinboon". Je haalt eerst de tuinbonen uit hun peul en vervolgens maak je het tuinboontje open met een mesje; in de tuinboon zie je dan twee balletjes. Die kan je dan eten en de rest weggooien. Volgens kenners ontzettend lekker maar je houdt dan natuurlijk maar een heel kleine opbrengst over. Al met al is het zeker de moeite waard om zelf tuinbonen te kweken Er zijn bovendien ook soorten met hele mooie bloemen. Je kunt ze rauw invriezen.